Het verwerven van een taal blijft een groot raadsel voor velen. Hoe kan het dat een zeer jong kind zo snel een taal kan overnemen? Gebeurt dit automatisch of toch bewust? Een kind moet niet alleen een woordenschat ontwikkelen, maar ook de grammatica begrijpen en de regels die daarbij horen. Er zijn verschillende theorieën over hoe dit alles in elkaar zit, maar welke theorie is nou het beste?
De Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky beweert dat, omdat een taal zo ingewikkeld is, een kind wel een aangeboren aanleg nodig moet hebben om een taal te kunnen verwerven. Hij zegt dat kinderen een moedertaal zo snel leren zonder bepaalde fouten te maken, omdat de mens een aangeboren taalvermogen heeft. Dit vermogen noemt hij de Universele Grammatica. Deze bestaat uit principes en parameters. De principes zijn voor alle talen hetzelfde, liggen vast en zijn aangeboren; de parameters zijn niet aangeboren en moeten worden ingevuld. Ze worden gebruikt voor het leren van specifieke kenmerken van een taal. De parameters zijn dus de regels van een taal.
De Amerikaanse psycholoog Tomasello bedacht een nieuwe theorie. Hij is juist tegen het idee dat kinderen een aangeboren grammatica hebben. Volgens hem leren kinderen niet eerst de woorden, waarmee ze later door middel van abstracte grammaticale regels zinnen vormen. Kinderen leren een taal doordat ze de taal horen van de ouders. Ze leren niet eerst de woorden en daarna de grammatica, maar leren alles door elkaar heen. Kinderen maken hier eerst hun eigen babbeltaaltje van. De theorie van Tomasello is gebaseerd op het vermogen van mensen om de bedoelingen van andere mensen te begrijpen. Dit vermogen ontwikkelt zich vanaf de leeftijd van negen maanden. Pas dan krijgen kinderen door dat er ook iets wordt bedoeld met de grote stroom van klanken die hun ouders produceren. Kinderen leren dus, volgens Tomasello, een taal door de omgeving waarin zij opgroeien.
Ook is er nog de optimaliteitstheorie, bedacht door fonoloog Alan Prince en natuurkundige Paul Smolensky. Deze theorie houdt in dat de regels van een taal "zacht" zijn. Dit betekent dat sommige regels boven anderen staan. Bij een conflict van regels wordt er dus gekozen voor de optimale regel. Woorden en zinnen houden zich dus niet altijd perfect aan de regels, maar kiezen dus wel voor de beste regel.
De neurale-netwerktheorieën gaan ervan uit dat kinderen niet een taal leren door representaties en regels op te bouwen of in te vullen, maar door het toepassen van meer algemene cognitieve principes en mechanismen. Dit houdt in dat kinderen een taal leren door de verbindingen in het neurale netwerken te versterken. Hoe vaker een bepaalde zinsconstructie of een bepaald woord gehoord wordt, hoe sterker de verbinding wordt waarin die informatie over taal is opgeslagen.
Er bestaat dus veel conflict over wat nou de beste theorie is over het verwerven van een eerste taal. Alle theorieën klinken wel logisch, maar welke is nou het beste? Meningen verschillen daarover. Het staat in ieder geval wel vast dat de hersenen van een kind iets uitermate bijzonders is.
Hoi Timo,
BeantwoordenVerwijderenGoede beschouwing heb je geschreven. Wel viel mij hier en daar op dat ik wat namen miste van bepaalde verschijnselen en theorieën. Ook was het misschien een idee geweest om kopjes te gebruiken, zodat het voor de lezer wat overzichtelijker wordt. Voor de rest heb ik niet zoveel fouten in e tekst kunnen vinden. Wel zag ik vrij vaak het woord ‘eerst’ voorbij komen.
Goed gedaan
Rowena
Hoi Timo,
BeantwoordenVerwijderenje beschouwing ziet er keurig uit. Alle theorieën komen aan bod. Toch denk ook ik dat het gebruik van kopjes het geheel een stukje overzichtelijker zou maken, hier kun je voor de volgende keer op letten. En er staat een fout in de volgende zin: "Dit houdt in dat kinderen een taal leren door de verbindingen in het neurale netwerken te versterken." Ik laat het aan jou om hem er uit te halen! Verder heb ik geen verbeterpunten kunnen vinden, een prima tekst dus.
Groetjes, Emma